Ik sta in het treinstation van hoofdstad Phnom Penh, dat er trouwens verdacht leeg uitziet, en ik hoop hier een ticket naar Kampot te kopen. Dat zou alleen ter plaatse kunnen, is mij op het hart gedrukt. Ik mocht “zeker geen websites vertrouwen die beweren de vertrektijden te kennen”.
Dat dienstrooster lijkt wel het best bewaarde geheim van Cambodja. Ik heb hier dan ook nog nooit de trein genomen. De sporen worden vaak gebruikt als marktplaats of als makkelijke doorgang voor voetgangers en brommers. In het slechtste geval zijn het gewoon twee vervelende ribbels in het wegdek waar tuk-tuks en aanhangwagens met vaal lawaai over dokkeren.
Maar er is een gerucht dat de treinen opnieuw zullen rijden, nu de pandemie officieel voorbij is. En daarom sta ik hier. “Als ik volgende week terugkom”, probeer ik nog, “is er dàn een trein?” Maar het meisje raadt mij aan om Facebook in de gaten te houden en schuift haar raampje dicht.
De sporen worden vaak gebruikt als marktplaats of als makkelijke doorgang voor voetgangers en brommers
De pagina van de Royal Railway Company bestaat inderdaad, maar toont enkel een paar mooie foto’s. Ik vind er ook een stukje geschiedenis. Dat de sporen aangelegd zijn door de Fransen, of wat had je gedacht. In de jaren dertig vooral voor vrachtvervoer van de grens met Thailand, aan de westkant van Cambodja, tot Phnom Penh. En later door tot havenstad Sihanoukville in het zuiden. Ze hebben zelfs sporen gejat in Duitsland, na de Eerste Wereldoorlog, en ze helemaal naar hier, naar hun ‘Indochine’ gesleept.
De treinen zijn ook gebruikt door soldaten van de Rode Khmer, of wat had je gedacht. Die voerden grote mensenmassa’s weg uit de stad om ze verplicht op het land te laten werken.
Nog later werden goederentransporten regelmatig overvallen door gewapende bendes. En zo raakte het treinverkeer langzaamaan op een dood spoor.
Maar dan. Net na Cambodjaans Nieuwjaar, zowat een maand geleden, komt de Facebookpagina plots tot leven. Er staan dagelijkse treinritten op vermeld, met vaste vertrektijden en verschillende bestemmingen. “Ja”, antwoordt hetzelfde meisje nu volmondig op mijn vraag of ik een enkeltje naar Kampot kan kopen. “Dat kan”.
Als ik de volgende morgen om halfzeven in het station ben, ruim op tijd zoals mij was aangeraden, staan er al medereizigers te wachten. Een influencer en haar gevolg zijn druk in de weer met een fotoreportage. De jongedame zit tot aan haar knieën in opvallende hoge laarzen. Verder draagt ze een soort badpak met een te grote lederen vest. En een zonnebril die ze meer boven haar ogen houdt dan op haar neus zet. Ze poseert bij een oude roestige locomotief, die fel contrasteert met haar hippe poses. Deze beelden leveren ongetwijfeld veel clicks en likes op.
Amper vijf minuten later dan aangekondigd, zet mijn trein zich in beweging. Naast mij zitten twee Cambodjaanse vriendinnen die de hele rit met elkaar zullen lachen en giechelen. Ze willen wel wat frisse lucht en ze hebben de hulp van een treinbegeleider nodig om de klemmende ramen naar beneden te krijgen. Voor het overige lijkt deze wagon op de oudste modellen die in België nog rondrijden.
Er wordt wel wat vaker geclaxonneerd dan bij ons. Want het idee dat je “nooit over de rails mag lopen”, is hier niet ingeburgerd. Bij elke spoorwegovergang staat een treinbeambte in uniform die met een touw de slagboom naar beneden laat. Om Phnom Penh uit te komen, moeten we langs smalle doorgangen met poppenhuizen en piepkleine winkeltjes aan weerskanten.
Cambodjanen lijken het een eer te vinden dat de trein door hun slaapkamer dendert
Buurtbewoners zwaaien vanaf hun trappen en balkons. En zoals zo vaak, liggen er hoopjes groezeligheid: afgedankte autobanden, bijééngeveegd afval en weggeooide bierblikken. Het ziet er allemaal heel benepen en benauwd uit, ze kunnen de locomotief bijna aanraken, maar Cambodjanen lijken het een eer te vinden dat de trein door hun slaapkamer dendert.
Eens buiten de stad rijden we door open landschappen. Ik moet denken aan het vers van Willem Wilmink. “De meeste treinen rijden achterlangs het leven”. Het is een gedicht over binnenkijken bij mensen langs het spoor. “Een kleine jongen is nog op, hij mag nog even”.
Ik zie eenvoudige houten optrekjes met golfplaten daken, liefdevol uitgestrooid tussen palmbomen en beboste heuvels met de toppen in de mist. In mijn achterhoofd heb ik een droom om op zo’n afgelegen plek te wonen. ’s Ochtends mijn gordijnen open te trekken en uit te kijken over de felgroene rijstvelden, die zich uitstrekken tot aan de horizon. En ik weet wel dat ik wat comfort nodig heb op z’n tijd, en dat er ook eten op tafel moeten komen, liefst met een goed glas wijn erbij… Maar ik wacht tot de vacature is ingevuld van een leuke boy die dat allemaal voor mij in orde maakt, terwijl ik rustig aan mijn bestseller kan schrijven.
Ergens in mijn achterhoofd heb ik een droom om ’s ochtends mijn gordijnen open te trekken en uit te kijken over de felgroene rijstvelden
Een opschudding in de wagon haalt mij uit mijn dagdromerij. De machinist heeft een station gemist. Ergens in mijn ooghoek had ik wel een gebouwtje voorbij zien glijden, maar dat bleek dus een halte te zijn. Een meisje dat er wilde afstappen, staat een beetje beteuterd bij de open deur te kijken. En dus zit er niks anders op dan achterwaarts dat eind terug te rijden. Service op maat heet dat, ik wil het de NMBS nog zien doen.
En zo komen we aan op mijn bestemming, het volgende station, Kampot. Hier houd ik even halt, terwijl de trein weer verder knarst, nieuwe avonturen tegemoet.