Dan neemt één van de monniken als eerste de microfoon en beginnen de treurige gezangen. Dit is een uitvaart en die vindt plaats voor het huis waar de man of vrouw in kwestie is gestorven. Als je pech hebt, is dat bij jou in de straat of onder je raam. De plechtigheid duurt meestal drie dagen, soms zelfs een week, en begint bij voorkeur om vijf uur ’s ochtends. Blijkbaar kan een ziel enkel naar boven begeleid worden op een onchristelijk uur.
Vaak zijn het oude mannen die door elkaar zingen met krassende stemmen. Het geluid wordt metaalachtig vervormd door grote megafoons. De snijdende toon past op een vreemde manier bij afscheid en de overgang naar een andere wereld. Alsof je naar de poortwachters van het hiernamaals luistert.
Ik ben altijd zo blij voor de dode, dat-ie deze jengelende jammerklacht niet meer hoeft te horen.
Klagende klanken vermengen zich met elkaar en de gebeden lijken steeds sneller te gaan. De hele nalatenschap met goede daden en mooie momenten van de betreurde komt voorbij. De jengelende jammerklacht valt hard op mijn nuchtere maag. Ik ben altijd zo blij voor de dode, dat-ie dit niet meer hoeft te horen.
Ik probeer mezelf wijs te maken dat ik met het laken over mijn hoofd nog even kan doorslapen. Maar deze herauten van de dood vinden genadeloos de weg naar mijn trommelvlies. Als een horzel kruipen ze in mijn oor. Ik sta dus op en zie dat de hele straat voor deze ceremonie is afgezet. In het midden staat een grote tent met metalen klaptafels en plastic tuinstoelen, die voor de gelegenheid een stoffen overtrek hebben gekregen zodat ze er minder ordinair uitzien. Iedereen gaat in het wit gekleed, in Azië de kleur van de rouw.
Als ik er ’s avonds opnieuw voorbij komt, zijn de gezangen opgehouden. Tenminste toch voor dag één. De familieleden zitten aan de tafeltjes en de sfeer is gemoedelijk. Omdat ik dòòr de tent moet, die dus over de weg staat, word ik aangesproken en mag ik mee aan tafel komen zitten. Meteen staat er een blik bier voor mij en wordt er geklonken. Ik voel mij een beetje onwennig: moet verdriet niet in intieme kring gedeeld worden? Maar mijn aanwezigheid lijkt meer een eerbetoon aan de overledene.
Het gaat over een vrouw van 65, die zeven kinderen achterlaat, te herkennen aan hun afgeschoren haar. Hun moeder was al een tijd ziek, zeggen ze. Dat verklaart waarom ik eerder die week ook al monniken gehoord had, toen nog zonder de snerpende luidspreker. Ze hebben tevergeefs geprobeerd om met hun gebeden de dood buiten de deur te houden.
Heeft onze Sinterklaas alleen maar een zak en een roe om stoute kinderen te straffen, dan beschikt Yom Reah over een heel arsenaal foltertechnieken.
Wij associëren het boeddhisme met mediterende monniken die een halve meter boven de grond zweven. Maar boeddhisten hebben ook een hel. Die heet “Thaan no ro-ak” en het gaat er even gruwelijk aan toe als de naam doet vermoeden. De koning van de hel is Yom Reah. Het is een man met een baard die een boek heeft waar al onze namen in staan en een overzicht van wat we tijdens ons leven verkeerd gedaan hebben. Waar kennen we dit nog van en wie heeft van wie afgekeken?
Heeft onze Sinterklaas alleen maar een zak en een roe om stoute kinderen te straffen, dan beschikt Yom Reah over een heel arsenaal foltertechnieken. Heb je gelogen, dan trekt hij je tong eruit. Bij overspel wordt je geslacht eraf gesneden. De hellekoning staat er telkens vals bij te grijnzen, de duivelse lach van de waanzinnige. De taferelen worden liefst zo bloederig mogelijk afgebeeld, om eventuele zondaars af te schrikken.
In Ratanakiri, in het noordoosten, woont de Tampuan gemeenschap: een etnische minderheidsgroep met eigen rituelen en gebruiken, los van het boeddhisme. Tijdens mijn verblijf daar, werd ik uitgenodigd op de gebedswake voor een jongeman van twintig jaar, die in een verkeersongeval was omgekomen.
Ik dacht eerst dat de motortaxi me naar de verkeerde plek had gebracht. Dit leek wel een bijeenkomst van de lokale kaartersclub. In kleine groepjes werd er gelachen en geroepen en de bierblikken gingen vlot open.
Pas na een tijd zag ik het lichaam van de jongen opgebaard in een hoek van de ruimte liggen. Eén voor één gingen de vrienden er naartoe met briefjes, kaarsen en wierook. Iedereen nam de tijd voor een ingetogen momentje. Maar rondom de kist gonsde het van het leven. Nu de jongen gestorven was, hoefde hij niet meer te lijden. Zijn ziel was gelukkig en dus mochten de nabestaanden dat ook zijn.
Blijkbaar kan een ziel enkel naar boven begeleid worden op een onchristelijk uur.
Dit was het credo uit “Le moribond” van Jacques Brel in de praktijk gebracht. “Je veux qu’on rit, je veux qu’on danse, je veux qu’on s’amuse comme des fous”.
“Dat men lacht, dat men danst, want ik hou niet van gehuil, dat men lacht, dat men danst, als ik neerlig in mijn kuil.”
Ik heb zelfs eens letterlijk gedanst, ter nagedachtenis van een familielid dat er al drie jaar niet meer was. Het ritueel met gebeden en gezangen wordt elk jaar op de dag van het overlijden herhaald. ’s Avonds is er een buffet, dat niet moet onderdoen voor een huwelijksdiner. En daarna vraagt de dj iedereen op de dansvloer. Als een eresaluut.
Cambodjanen vieren het leven, want ze weten dat het elk moment kan afgelopen zijn.