Het exotisme werkt trouwens in twee richtingen. Ik ben blank en heb blauwe ogen en dat vinden Cambodjanen dan weer aantrekkelijk. Zelfs mijn neus, die ik altijd verfoeid heb omdat hij zo klein is, wordt hier liefdevol aangeraakt en zelfs bewonderd. Ze willen ook een Europese neus, omdat die volgens hen (kijk maar eens in de spiegel) hoger in het gezicht begint.
Ik probeer hier zo goed als dat kan Cambodjaan onder de Cambodjanen te zijn, maar mijn huidskleur vertelt een ander verhaal.
Op een keer kreeg ik meer dan gewone aandacht van een jongen in het zwembad. Hij vertelde dat hij zijn huid niet mooi vindt en liever even wit zou zijn als ik. Zo dicht bijéén in het zwembadwater konden we onze natte armen makkelijk naast elkaar leggen. Ik had al wel eerder begrepen dat Cambodjanen “er liever niet te bruin uitzien”. Maar nu hoor ik dus onomwonden dat er aan de huidskleur ook een statussymbool verbonden is.
Ik doe zo hard mijn best om hier niet als de “arrogante neokoloniaal” over te komen. Ik leer de taal en de gewoonten en ik vind niet dat de maatschappij moet georganiseerd worden “zoals in Europa”. Dan had ik net zo goed thuis kunnen blijven. Dit land is van de Cambodjanen en ik wil hen hier, als bezoeker, in hùn waarde laten.
Maar nu blijkt dat er eigenlijk niet van mij verwacht wordt dat ik mij integreer. Er is net een gretige bereidheid om toenadering tot mìj te zoeken, in het geval van die jongen dus ook letterlijk. Ik probeer hier zo goed als dat kan Cambodjaan onder de Cambodjanen te zijn, maar mijn huidskleur vertelt een ander verhaal. Hoe hard ik ook mijn best doe, ik zal altijd ‘Barang’ blijven, dat is het woord voor Fransman, maar bij uitbreiding voor ‘buitenlander’, vreemde.
Ik ben eens aangesproken door een Cambodjaan die een eliteschool wilde opstarten en vooral Barang, begrijp ‘rijkere’ gezinnen wilde aantrekken. Hij zei dat hij nog een blanke nodig had om de ouders te begroeten als ze hun kinderen komen brengen en afhalen. Dat geeft de school meer prestige. Gewoon ’s morgens en ’s avonds telkens een uurtje aanwezig zijn, meer werd er van mij niet gevraagd. En hij wilde me er goed voor betalen. Ik heb geweigerd.
Die ideeën over huidskleur en rassen spoken door mijn hoofd als ik beelden bekijken van een zogenaamde “koloniale universele tentoonstelling”, die precies 90 jaar geleden in Parijs werd gehouden. Het concept van zo’n expo bestond al langer, maar de editie van 1931 was bijzonder omdat er een replica te zien was van Angkor Wat. De beroemdste Cambodjaanse tempel, de trots van dit land, werd in gips en cement op ware grootte nagebouwd om bewonderd te worden door de genodigden, onder wie de toenmalige Nederlandse koningin Wilhelmina en de Belgische koning Albert I, drie jaar voor hij van de rots zou vallen. Zo heb je een idee van het tijdskader. Om de hoge gasten ook ’s avonds te animeren, was er een lichtshow met grote spots achter de tempel die als stralen boven het bouwwerk uitkwamen, precies daar waar de zon opgaat boven het échte Angkor Wat.
De filosofie was dat de pracht van de Khmer, de koningen die de tempel hebben laten bouwen, net zo goed naar Parijs gebracht kon worden. Zo hoefde je de verre reis niet te maken, toen nog met de boot. De Fransen, die het voor het zeggen hadden in Cambodja, wilden de pronkstukken van hun overzeese gebieden tonen. Met een air van: “Kijk eens wat wij daar hebben”.
Veel Cambodjanen dromen ook vandaag van een leven in Europa, al hebben ze geen concreet beeld van onze samenleving. Alleen dat je er rijk en gelukkig bent.
Vooral dat “hebben” stoort mij. Alsof een land “van jou” is zodra je je vlag er in het zand geplant hebt. Alsof je die beschaving ook zomaar uit de context kan losrukken en 10.000 kilometer verderop kan copy-pasten. Er was protest tegen de tentoonstelling, vooral omdat er ook inboorlingen (de zogenaamde “indigènes”) naar Parijs werden gebracht als levend voorbeeld van hun cultuur. “Zoo humain”, werd er geroepen, “menselijke dierentuin”. Misschien waren deze danseressen en bloemenmeisjes wel trots dat ze voor blanken mochten optreden? Misschien hoopten ze op een betere toekomst in het koude, maar rijke Westen.
Veel Cambodjanen dromen ook vandaag van een leven in Europa, al hebben ze geen concreet beeld van onze samenleving. Alleen dat je er rijk en gelukkig bent. Dat weten ze wel.
Een vraag die ik vaak krijg is of het klopt dat je in mijn land “geld krijgt van de overheid”. Ik kan niet anders dan ‘ja’, antwoorden.
Maar dat er allerlei beperkingen en regels aan verbonden zijn, dat horen ze niet. Voor hen is de overheid vooral een corrupt systeem dat op alle mogelijke manieren geld van jou probeert te pàkken. Dat een overheid ook kan geven, klinkt als een sprookje.
In het midden van dat Europese paradijs staat de Eiffeltoren, dat weten ze ook. Die wordt hier vaak afgebeeld als een kwaliteitsmerk, bijvoorbeeld op de gevel van een bakkerij die dan ’Paris Bakeries’ heet. Het is het symbool van een grandeur uit de koloniale tijd, die al lang verdwenen is. Als die zelfs ooit heeft bestaan.
Om af te ronden nog een pittig detail over die tentoonstelling. Na zes maanden tentoonstelling, in november 1931, werd de kopie van Angkor Wat helemaal gesloopt en als brandmateriaal gebruikt door een filmploeg die een scène met een vlammenzee wilde opnemen.