Ik heb hier niet geïnvesteerd in een eigen zaak of een stuk grond, dat is trouwens ook niet evident als je geen Cambodjaan bent. Ik hoef aan niemand verantwoording af te leggen, ik heb enkel een computer om mee te nemen en een rugzak met kleren.
“Wat doe ik hier eigenlijk?”, is natuurlijk ook een vraag die af en toe door mijn hoofd spookt. Ik beperk mij in Cambodja tot observeren en beschrijven van wat ik rond mij zie. Ik praat met de mensen, ik wil hun cultuur begrijpen, maar ik heb niet de ambitie om iets te veranderen. Ik denk altijd ‘dit is mijn land niet, ik hoef andermans problemen niet op te lossen’. Daarvoor ben ik niet naar hier gekomen. Verregaande sympathie, maar geen symbiose. Dat ben ik.
Je hebt ook de expats die hier wantoestanden in de samenleving bestrijden. Als witte ridders gaan ze waterputten graven, wegen aanleggen, sluikstorten opruimen of ze willen het onderwijssysteem aanpakken, dat op z’n zachtst gezegd belabberd is.
Kinderen gaan in shiften naar school, zitten afwisselend in de vroege of de late ploeg, omdat er te weinig klaslokalen en vooral te weinig leerkrachten zijn. Die worden bovendien onderbetaald en verdwijnen soms van de éne dag op de andere als ze ergens een betere baan hebben gevonden. Tal van ngo’s proberen die leemte op te vullen door volop in te zetten op kennis van het Engels om de armoedecirkel te doorbreken.
“Ik beperk mij in Cambodja tot observeren en beschrijven van wat ik rond mij zie. Verregaande sympathie, maar geen symbiose. Dat ben ik.”
Of ze brengen elektriciteit naar afgelegen gebieden waar de stroomkabels niet bij kunnen komen – en die bestaan nog, maar ze zijn zeldzaam. Ik heb gezien hoe gezinnen zich daar behelpen met een autobatterij, met twee klemmen. Daar hangen dan vier of vijf mobiele telefoons aan en één lichtpuntje, zodat kinderen ’s avonds om de beurt hun huiswerk kunnen maken. Na een dag of drie moet er iemand met de brommer naar het volgende dorp waar de accu opnieuw kan opgeladen worden.
Maar dan komen de ingenieurs uit één van de talrijke ngo’s in het spel. Als echte doeners vinden ze oplossingen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van zonnepanelen en met een lokaal netwerk deze dorpen uit het donker te halen. Het is niet alleen een triomf van wetenschap en techniek, maar ook een nobel gebaar van pure menslievendheid om zo’n basisbehoefte in te vullen.
In sommige gevallen kwamen de wetenschappers van een kale kermis terug. Het elektrische tijdperk betekende dat dorpelingen massaal televisies gingen kopen. Ze brachten de hele avond thuis voor hun toestel door om naar de typische Cambodjaanse dansprogramma’s te kijken.
Buren nodigden elkaar niet meer uit om een pas geslacht varken te helpen opeten, want dankzij koelkasten kon het vlees veel langer bewaard worden. Niet meteen de humanitaire pasmunt die je verwacht als je een ontwikkelingsland naar een hoger niveau probeert te tillen.
Wat er ook van zij, ik heb heel veel respect voor de moed en het doorzettingsvermogen van deze moderne missionarissen. En dat meen ik, want het is vaak vechten tegen de bierkaai. En vreemd genoeg ook tegen de overheid, die die buitenlandse inmenging met argusogen bekijkt en alles nauwgezet wil controleren.
Aan de andere kant van het expatspectrum, heb je de buitenbeentjes, die in eigen land ontevreden waren en hier het geluk zoeken. Kampot, in het zuiden, is een soort vergaarbak voor deze avonturiers. Het provinciestadje ligt vlakbij de monding van een rivier met kleine zijarmen door de jungle en verborgen tempels en schatten in de heuvels er rond. Overdag waan je je er Indiana Jones, ver weg van de Europese kouwe drukte en zelfs van de zakenmensen en kantoortorens in Phnom Penh. ’s Avonds kan je er naar expatrestaurants of drink je whiskey in een Ierse pub aan het water, die er precies zo uit ziet zoals je je een Ierse pub voorstelt.
Ik ontmoet er cowboys, die have en goed in hun thuisland hebben achtergelaten, of het daar nooit gehad hebben. Ze vertellen verhalen over stukgelopen relaties en falende carrières, die hen hebben doen beslissen om te gaan zwerven. Globetrotten. Waar naartoe, geen idee. Maar om één of andere reden eindigt die zoektocht vaak in Kampot. Alsof de wereld aan deze rivier ophoudt en er geen andere optie was dan hier te blijven.
Het is nooit helemaal duidelijk hoe ze telkens weer hun rekeningen kunnen betalen, in de stamcafés waar ze schijnbaar permanent op de spiegel staan. Als ik er naar vraag, komt er een onduidelijk verhaal over een online business, iets vaags als “ik doe import – export”.
Wat volgens mij betekent dat ze ooit een droom geïmporteerd hebben, om hier gelukkig te worden, en dat plan nu proberen uit te voeren.
“Kampot, in het zuiden, is een soort vergaarbak voor avonturiers die have en goed in hun thuisland hebben achtergelaten, of het daar nooit gehad hebben.”
Of het zijn gepensioneerden die hier rijkelijk kunnen leven van het geld dat elke maand op hun bankrekening komt. De meesten zijn samen met een veel jongere Cambodjaanse vrouw, die drie tot vier maten smaller is dan zijzelf en waar ze korte, praktische gesprekken in eenvoudig Engels mee voeren. Voor de grote discussies zoeken ze geestesgenoten op om een hele namiddag te kaarten en goedkope pils te drinken, terwijl ze naar het televisienieuws kijken en samen vaststellen hoe klote de wereld wel is.
Eerlijk, ik vond dat altijd een lakse houding. Maar nu ik al bijna twee jaar van hieruit naar de voorbijrazende pandemie zit te kijken, voelt Cambodja meer en meer aan als een ideaal toevluchtsoord om betere tijden af te wachten. Al staat mijn rugzak altijd vertrekkensklaar.
If you see this after your page is loaded completely, leafletJS files are missing.