Een fotograaf doet mij stoppen en kijkt me verwonderd aan alsof hij een oude vriend is die ik na jaren opnieuw ontmoet, maar die ik met de beste wil van de wereld niet kan thuisbrengen. Dan begrijp ik zijn verbazing. Ik ben de eerste Barang, buitenlander, die hij in een lange tijd voorbij ziet komen. De toeristen en expats zijn vertrokken bij het begin van de pandemie en wie achtergebleven is, heeft het tempelcomplex onderhand al wel gezien.
“De Barang zijn terug!”, roept hij. Niet zozeer tegen mij, maar meer tegen de hemel, als om de goden te bedanken. En dan, met zijn blik weer op mij gericht, vraagt hij: “Waar zijn de anderen? Bel ze!”
Ik slaag er niet in om uit te leggen dat ik de nummers van de andere Barang niet meteen in mijn telefoon heb. En dat ze in elk geval nog even op zich zullen laten wachten. Een verhaal over oranje zones, geschrapte vluchten en PCR-testen.
“De Barang zijn terug!”, roept hij. Niet zozeer tegen mij, maar meer tegen de hemel, als om de goden te bedanken.
Om zijn ontgoocheling compleet te maken, weiger ik ook nog eens om mij door deze brave man te laten fotograferen. Voor je het weet, sta je in de typische glamour positie, het hoofd een kwartslag gedraaid ten opzichte van de romp terwijl je hand losjes op je broekriem rust. Hij laat je in de lens kijken met een koninklijke blik, die past bij de statige tempels op de achtergrond. Maar met mijn nomadenbestaan heb ik weinig aan een ingelijst portret. Ik heb al twee jaar geen vaste verblijfplaats meer, laat staan een muur om zo’n gouden kader aan op te hangen.
Het voorval is wel typisch voor dit land. Hoewel de wereld de voorbije twee jaar drastisch veranderd is, blijven de Cambodjanen doen wat ze altijd al deden.
Je kan dat oneindige geduld verklaren met het boeddhisme: in alle omstandigheden zen blijven. Maar ook werklust en ijver zijn eigenschappen die aan de volgelingen van Boeddha worden toegeschreven, dus met religie kan je alles uitleggen.
De Rode Khmer wordt soms ook genoemd als verklaring. Het schrikbewind uit de jaren 70 heeft deze mensen zó op de proef gesteld dat ze geleerd hebben om als het ware in sluimerstand te gaan en te wachten op betere tijden.
Een mevrouw loopt rond met een in plastic gewikkelde weegschaal. Misschien wordt die later nog verkocht, maar eerst zoekt ze klanten die voor een halve dollar hun gewicht willen laten controleren. Dat ze op deze manier zichzelf werk geeft, is pure overlevingskunst.
Een schoenpoetser spreekt mij bijna elke dag aan, z’n schuurborstel en het potje wax al in de aanslag. Maar hij doet zijn werk zo goed, dat ik maar om de twee weken een nieuwe poetsbeurt nodig heb. De teleurstelling staat al in zijn gelaatstrekken ingekerfd.
Een tuk-tuk chauffeur heeft twee kinderen in het afgelegen Svay Rieng, vlakbij de grensovergang met Vietnam. Daar is geen werk, vertelt hij, geen bijzondere tempel of een andere toeristische attractie, geen industrie, op een handvol textielfabrieken na, en geen noemenswaardige economie. Behalve casino’s, vlakbij de grens, die nu gesloten is.
“De Rode Khmer heeft deze mensen geleerd om als het ware in sluimerstand te gaan en te wachten op betere tijden.
Hij overdrijft niet. Ik ben in zijn geboorteprovincie geweest en ik heb het ‘grote niets’ er met eigen ogen gezien. Een landschap met rijstvelden, zover je kan kijken, onderbroken door rijen palmbomen en hier en daar een vijver met lelies. Als je een eigen stuk land hebt om te bewerken, red je het net. Maar anders kom je beter naar de stad.
Daar slaapt de man nu opgerold in een hangmat, diagonaal door z’n tuk-tuk gespannen. Hij kan zich wassen aan een buitenkraantje van een groot hotel. Z’n povere inkomen stuurt hij naar huis. Maar hoe fel en hoe lang kan je op jezelf blijven terugplooien? Na een tijd blijft er toch alleen maar een propje over?
Voor Cambodjanen speelt corona zich ver buiten hun grenzen af. En toch heeft het, vreemd genoeg, een grote impact op hun leven.
Ze zijn er wél van overtuigd dat het virus uit Europa komt, hoewel Wuhan hier om de hoek ligt. Maar die blanken reizen voortdurend de wereld rond met hun vliegtuigen, pikken overal vieze ziektes op en komen ze dan hier in Azië verspreiden.
Maar dit wonderbaarlijke land bleef lange tijd gespaard van besmettingsgolven en overvolle ziekenhuizen. Tot februari 2021.
Hoe fel en hoe lang kan je op jezelf blijven terugplooien? Na een tijd blijft er toch alleen maar een propje over?
Toen ontsnapten Chinese Covid-patiënten uit het hotel waar ze twee weken in quarantaine moesten blijven. Ze kochten hun bewakers om en gingen naar louche nachtclubs in Phnom Penh. Wat ze daar precies deden, is niet duidelijk. Het gebeurde in elk geval op minder dan anderhalve meter afstand. Dat is tenminste het verhaal dat hier gretig gedeeld werd. Het kwam de overheid natuurlijk mooi uit dat de schuld op roekeloze Chinezen kon gestoken worden.
Het aantal positieve gevallen, tot dan toe minder dan 100, kon sinds dat fameuze incident snel stijgen. Een kleine tien maanden lang werden we ook hier geplaagd met avondklokken en lockdowns. Toen, in november ’21, leek de premier er genoeg van te hebben en besliste hij zonder overlegcomité dat we het ergste wel gehad hadden. Voortaan zou het volstaan om handen te wassen en op straat mondmaskers te dragen. Klaar. Een dictatuur heeft zo z’n voordelen, af en toe.
Sindsdien wachten de Cambodjanen de terugkeer van de Barang af, geduldig als een spin in een voorlopig roerloos web.
Lees ook: Corona zorgt voor crisis in Cambodja