Je kan nooit voorspellen hoe die in de tussentijd veranderd is.
Was de stad vorige keer nog enorm gegroeid, uitgebreid met ontelbare bouwprojecten, dan staat ze nu vol lelijke puisten. Want die onafgewerkte werven zijn simpelweg achtergelaten.
Sihanoukville is genoemd naar de vorige koning Norodom Sihanouk, ligt aan de zee en heeft een haven voor containerschepen. Dat was de Chinezen niet ontgaan en ze zijn er als gekken beginnen te bouwen. Maar de vastgoedbubbel is gebarsten en nu staat de stad staat vol betonnen geraamten. En die wil ik graag met eigen ogen gaan bekijken.
Ik kijk reikhalzend over de schouder van de tuktuk-chauffeur die mij er naartoe brengt. We rijden over brede lanen langs de kust, helemaal tot aan het standbeeld van de gouden leeuwen – het symbool van de stad.
Ik heb nog nooit zulke propere wegen gezien in Cambodja. Er zijn zelfs fietspaden. Dat heb ik ook nog nooit gezien in Cambodja. De Cambodjanen zelf trouwens ook niet, denk ik.
Niet dat deze wegen intensief gebruikt worden. Ze zijn aangelegd vòòr de totale leegloop en waren bedoeld om het prestige van de stad in de verf te zetten. Motorrijders maken sierlijke bochten over de dubbele rijstroken in elke richting. Een schoonmaakploeg houdt alles griezelig spic en span.
Begrijp me niet verkeerd. Ik wil niet per se een ‘vuile’ stad. Maar een kras of een put in de weg geven cachet aan een straat. Een wit blad papier is ook alleen maar kaal en leeg. Zodra er iets opstaat, al is het geklieder, krijgt het een persoonlijkheid. Gelukkig ligt er hier en daar alweer een sluikstort, waar kakkerlakken zich aan te goed doen.
Ik ga op zoek naar herkenningspunten. Een standbeeld van twee knielende kinderen met gevouwen handen stond er vroeger ook al, denk ik. De strandbars, op twee stappen van de zee, zijn verdwenen. Als zandkastelen weggespoeld. Er blijft een smalle zandstrook over, naast een sierlijke wandelboulevard.
Het is hier zo clean geworden, dat de ziel uit deze plek lijkt weggeknipt. Alsof je plots een rechte lijn trekt door een bochtig labyrint, zodat je meteen de uitgang toont en al het speelplezier wegneemt.
Langs dat netwerk van fraaie brede lanen staat het bos van ruwbouwtorens, waar ik over gehoord had. Er is geen letter van overdreven. Metalen pinnen steken doelloos de lucht in. Open doorkijkdozen, bevroren in de tijd, geven de wind en de regen vrij spel. Sommige bouwsels staan al zo lang te verkommeren dat de groene veiligheidsnetten, rond de stellingen, naar beneden beginnen te hangen. Het lijken vergeten kerstcadeaus, die tot na de zomer onuitgepakt gebleven zijn.
Maar de Cambodjanen zouden de Cambodjanen niet zijn, als ze niet creatief met deze vreemde situatie zouden omgaan. Tegen de omheining van de afgesloten bouwterreinen verschijnen kleine winkeltjes.
Op elke beschikbare vierkante meter staat iemand fruitdrankjes te mixen, sigaretten te verkopen of rundssatés te roosteren boven een houtvuurtje. Een eindje verderop ligt het kind van één van de verkoopsters vredig te slapen in een hangmat. Motortaxichauffeurs uit de buurt verzamelen hier om een koffie te drinken en herinneringen op te halen aan de tijd dat er nog klanten waren. De werven zijn ontmoetingsplaatsen in de stad geworden.
Langs één van de vernieuwde lanen, vlakbij de rotonde met het leeuwenstandbeeld, zie ik twee dames op de benedenverdieping van een ruwbouw zitten. Er hangen kleren te drogen, aan een haak bungelt een zakje met zeepjes en toiletspullen en er staan metalen bedden.
Als ik op hen toe stap, beginnen de vrouwen te giechelen. Het gebeurt al niet vaak dat iemand naar hun verhaal wil luisteren. Laat staan dat het een blanke is, die bovendien hùn taal spreekt. Dat is minstens één verbazing teveel. Ik ben trots op mezelf dat het me eindelijk lukt om zonder vertaler met de Cambodjanen te praten. En zij houden niet op met elkaar te zeggen hoe bijzonder ze dat wel vinden.
Maar hun verhaal is minder vrolijk. Ze wonen al vijf maanden op deze lugubere plek naast de voet zo’n gele metalen torenkraan, die tot vijftien verdiepingen hoog gaat. De arbeiders zijn vertrokken, de eigenaar is spoorloos en zij zitten vast. Zonder geld om terug naar huis te gaan, waar hun kinderen zijn. En dus blijft er niks anders over dan hier te kamperen, want beter kan je deze manier van leven niet omschrijven. Er ligt overal steenpuin, het regent binnen en er is geen deur of afsluiting. Ze hebben dan ook schrik dat er hen ’s nachts iemand komt overvallen, hoewel ze niks waardevols hebben. Behalve hun eigen leven.
Maar ze huilen niet, ze zijn niet kwaad, ze berusten. Tolerantie, aanvaarden, is een zwakke deugd, maar de Cambodjanen zijn er ongelooflijk sterk in.
Ik vraag me af hoe Sihanoukville er bij mijn volgend bezoek zal uitzien. Gaat de stad als een opstandige puber rebelleren tegen deze waanzinnige toestand? Komt er vers geld om de torens alsnog af te werken? Of moeten ze eerst gesloopt worden, omdat het betonrot na twee regenseizoenen zijn werk heeft gedaan? Misschien zakken deze kolossen na een tijd wel vanzelf in elkaar. Dan zou Cambodja nog eens het internationale nieuws halen. En weet de wereld tenminste weer voor even, waar dat rare ontwikkelingsland ligt.
If you see this after your page is loaded completely, leafletJS files are missing.